Een prille twintiger is ze. En sinds een jaar wees. De weg even helemaal kwijt. Haar beste vriend belt laat op de avond. ‘Wij weten gewoon even niet meer hoe we haar moeten helpen. Ze ziet zo op tegen de toekomst zonder ouders. Ze zoekt houvast maar weet niet waar ze die kan vinden.’ Een week later belt ze aan. Als ze achter me aan de gang inloopt, stelt ze haar eerste vraag. ‘Jij bent zelf ook wees hè, Daan. En je bent twintig jaar ouder. Zeg me alsjeblieft. Houdt dat gevoel nou ooit eens op, die godvergeten eenzaamheid?’
Als je haar zelf een vraag stelt, dan klapt ze een beetje dicht. Behalve als het over haar vrienden gaat. Dan vertelt ze honderduit. Hoe ze er voor haar zijn iedere vrijdag. Dan eten ze samen, in een steeds wisselend gezelschap. En ze zijn er op de geboorte- en sterfdagen van haar ouders. En tijdens de kerstvakantie nemen ze haar mee naar de bergen. Skiën. Eindeloos skiën. Van de berg afroetsjen en even nergens aan denken.
Tot ze in bed ligt. Dan gaat ze piekeren. Of het wel ooit goed met haar gaat komen. Wat ze toch moet doen alleen in dat grote huis. En dat ze waarschijnlijk nooit maar dan ook nooit af zal studeren. En nooit een leuke baan zal vinden, want wie wil nou iemand met een gat in zijn cv. En of de liefde ooit komt, en blijft. Van die dingen.
De volgende keer spreken we bij haar af. Ze wil laten zien wat haar ouders achter hebben gelaten. In de hoek van de kamer staat een door haar vader zelf gemaakte houten kist. Daarin herinneringen. Aan opgroeien in een huis met een tuin helemaal rondom. Foto’s, dagboeken en veel brieven. Aan haar. Waarin waarschijnlijk staat hoeveel ze van haar houden. Ze kan ze nog niet lezen. Het doet teveel pijn, alle getuigenissen van liefde die nooit meer aangevuld worden. Ze wiebelt heen en weer op haar stoel. Bijt op haar lip. Stilte.
Ik stel voor om een stuk te gaan lopen. De wind waait ons bijna omver. Ze steekt haar arm door de mijne. Zo blijven we overeind staan. We lachen tussen het praten door. En dan vertelt ze wel. Bij ieder kerkje, museum of restaurant hoort een verhaal. Over toen, met haar moeder, en eerder met haar vader. Ze straalt.
Tot we op het grote kerkplein staan. Waar na een diploma-uitreiking alle afgestudeerden altijd heel trots met hun ouders staan te pronken. ‘Mama zei twee jaar geleden: kijk, daar staan wij over een paar jaar ook. Nou, mooi is dat, dus niet, ik sta daar straks helemaal in mijn eentje. Ik moet er niet aan denken, aan afstuderen, terwijl ik alleen nog maar mijn scriptie hoef af te schrijven. Ik wil het niet. Ik wil het echt niet.’ Tranen lopen over haar wangen. Ik pak haar arm vast en heel stilletjes lopen we terug naar haar huis.
En daar zegt ze zelf dat ze ineens snapt waarom ze niet verder wil met haar scriptie. Als ze is afgestudeerd, moet ze werkelijk onder ogen zien dat het mooie droomscenario, haar ouders als getuige bij haar afstuderen, bij haar huwelijk, en hopelijk ooit als opa en oma, dat dat faliekant mislukt is. Een keiharde confrontatie, maar ze voelt ook opluchting.
In de maanden erna maakt ze een nieuw plan. Geen geweldig plan maar een ‘plan B’. Ze tekent een tafel in een restaurant. Met 10 stoelen. Wie mag de plaats van haar ouders innemen, wie mag speechen? En ze maakt een overzicht van haar steunpilaren. Zowel bij de universiteit, op zakelijk gebied als op emotioneel vlak. Het stappenplan voert ze stapje voor stapje uit. Ze kijkt niet te ver vooruit en durft steeds vaker te denken aan die dag waarop ze af zal afstuderen. De wereld in zal gaan. Zonder ouders, maar met hun liefde en een liefdevolle vriendenkring.
Een jaar later staat ze op het volle kerkplein. Met vrienden, familie en haar diploma. Op de tafel in het restaurant staat een foto van haar ouders. Tijdens de speech huilt ze omdat hun namen genoemd mogen worden. Ze wordt geknuffeld en dan gaan de flessen open. Feest.
Laat een reactie achter